afb.
InleidingTot in het laatste kwart van de 20e eeuw zeiden Bosschenaren altijd twee dingen over de familie Boelens in Den Bosch: Het is een echte Bossche familie en ze zitten in de textiel. De Bossche binnenstad had toen nog een identiteit, die mede bepaald werd door de families die er woonden en er hun zaken dreven. Maar steden worden groter, de bevolking pluriformer en de uitspraak ‘een echte Bossche familie’ is niet meer van deze tijd, doet ook niet meer ter zake. Men krijgt soms wel eens de indruk dat tegenwoordig alle binnensteden gelijkvormig worden doordat overal dezelfde filialen van grootwinkelbedrijven het stadsbeeld bepalen.1Je kunt zeker wel stellen dat de familie haar sporen heeft verdiend in de textielbranche. Dit begon al met de stamvader, de Groningse Bosschenaar Jan Boelens. En dat is altijd zo gebleven. Ook nu nog zijn diverse familieleden actief op dit gebied, de textielhandel. Wanneer kun je spreken van een echte Bossche familie? De Bossche Boelensen hebben Groningse wortels, maar, daar hun voorvader Jan Boelens zich al in 1832 in Den Bosch vestigde, mag men toch wel stellen dat we hier met ‘een echte Bossche’ familie te maken hebben. De meeste leden zijn Den Bosch en Noord-Brabant trouw gebleven. Enkele takken zijn toch weer elders terecht gekomen. Hier volgt het verhaal van Jan Boelens. Joannes Jacobs (ook wel: Joannes Jacobus) (Jan) Boelens, militair, smid in het leger en veldwachter te Groningen en Nijmegen, vervolgens agent van politie, winkelier tevens marktkoopman, oude- en nieuwe klederenkoper te 's-Hertogenbosch, geboren te Groningen op 31 december 17972, gedoopt aldaar RK-Statie bij de A op 1 januari 1798, overleden te 's-Hertogenbosch op 25 november 1863, zoon van Jacobus Jacobs Boelens en Joanna (Anna) Jans Sprottinga. Jan is getrouwd te Nijmegen op 24 november 1831 met Joanna (ook wel: Joanna Berdina)3 (Anna) Consent, winkelierster oude- en nieuwe kleding, beddenverhuurster en marktkoopvrouw, geboren te 's-Hertogenbosch, gedoopt aldaar RK-parochie St. Pieter op 7 juni 1809, overleden aldaar op 17 april 1885, dochter van Henricus Bernardus (Bernard) Consent en Clara Maria Niel.4 Tot 1810 speelt zijn jeugd zich af naast de molen in Farmsum (gem. Delfzijl), waar zijn moeder in 1807 overlijdt en zijn vader belasting moest innen over alles wat er op de molen gemalen werd. Dit werd een sarries genoemd. Vader Boelens keert met zijn twee jongens terug naar de stad Groningen. 1810, 12 augustus: Zij komen onder de hoede van de RK-armenzorg van de Stad. Jacob, de vader, wordt in het oude- mannen-huis geplaatst en de jongens komen in het armenweeshuis terecht. Na een half jaar overlijdt Jans vader.5 Jan en Willem, 13 en 11 jaar oud, zijn dan volledig wees. Acht jaar verblijft Jan in het weeshuis, van 1810 tot 1818. Hij was daar bepaald geen lieverdje! Dit blijkt uit de notulen van de vergaderingen van de voogden, waar zijn naam nogal eens genoemd wordt.6 Ze lijken op een verhaal van Charles Dickens, deze notulen. De arme weesjongens die onder de knoet gehouden werden door een bruut van een voogd. Broer Willem Boelens vluchtte in 1815 weg uit het huis, maar Jan hield het langer uit. De weesjongens werden te werk gesteld in een spinnerij. Hier volgt een greep uit de notulen: 1811, 4 maart: ‘Rapporteerde de Vader [=de voogd, die de dagelijkse leiding over de jongens had] als dat de jongens van den spinderij haar pligt niet voldeden, dat zij meer als 50 stukken garen te kort kwamen, is daar op besloten P. Otten met het bezonder toeverzigt over de vetspinderij te belasten die zulks heeft aangenomen’. 1811, 24 juni: Jacobus Rijneman wordt aangesteld als ‘spindersbaas’. Van april t/m oktober begint men om 6 uur ‘s morgens. De rest van het jaar om 7 uur ‘s morgens. Het hele jaar door wordt tot ‘s avonds 8 uur gewerkt. Als een tijdje later de wolleverancier klaagt, dat hij te weinig betaald krijgt voor zijn wol, wordt besloten de jongens minder loon te geven. Het is beter hen te laten dóórwerken dan hen ‘in ledigheid’ de dag te laten doorbrengen. Van 21 oktober tot 18 november 1811 waren Augustinus Boelma en Jan Boelens weggelopen uit het weeshuis. Waarschijnlijk hebben de twee jongens langs de straat gezworven en zijn ze door het koude weer teruggekomen. Op 24 juni 1816 krijgt Jan Boelens een nieuwe buis [=een soort kiel] en een broek. 1816, 25 november: ‘Daar Jacob Boelens (dit zal wel Jan moeten zijn) zig aan onderscheidene diefstallen en bekorting van zijn baas had schuldig gemaakt, zoo is dezelve deswegen in tegenwoordigheid van alle jongens rigoureus gestraft’. 1817, 20 januari: ‘De ondervoogd geeft het college kennis dat Van Akkeren, Boelens en Nicolas heden middag zonder voorkennis van den vader het huis hadden verlaaten, en als nog niet teruggekomen waaren’. De jongens mochten nooit naar buiten, omdat ze anders misschien voor overlast zouden zorgen in de stad. Alleen voor speciale boodschappen mochten ze op woensdagmiddag en zaterdagmiddag op bepaalde uren weg. Jan had diezelfde dag nieuwe schoenen gekregen. Ging hij die stiekem in de stad verpatsen? In ieder geval is hij weer een week weggebleven. 1817, 16 februari: De vader van het weeshuis drinkt veel te veel. Eerst wil men hem ontslaan, maar later wordt besloten hem nog één kans te geven. 1817, 3 maart: Jan Boelens krijgt een nieuw ‘schootsvel’. Verder ook een nieuwe broek en buis. Het schootsvel [=een soort voorschoot] zal hij nodig gehad hebben bij zijn werk in de spinnerij. 1817, 31 maart: ‘Aan de vader is order gegeven om te zorgen dat Jan Boelens [en anderen] zig op overmorgen voor de militaire conscriptie laten opschrijven’. Hij was 19 jaar en moest zich laten inschrijven voor militaire dienst. 1817, 20 oktober: ‘De ondervoogd berigt dat Jan Boelens welke gedurende eenige daagen op de Stadts Rozendal gezeten heeft uit hoovde van ontvreemding van eenige goederen in het huis teruggekomen is’. De ‘Rozendael’ was een gevangenis, op de zolder en in de kelder van het oude Raad- en Wijnhuis op de Grote Markt.7 1818, 18 januari: ‘De ondervoogd berigt dat J. Boelens die uit hoovde van diefstal zijne winkel had moeten verlaten en voor ong. tijd in de vetspinderij geplaatst was, zig onderstaan had aldaar 2 stukken gaaren te ontvreemden en dat hij zijne kledingstukken verpand had, dat de vader hem op order van de voogd Otten het blok aan het been gedaan had, dat hij zich van hetzelvde [dus van dat blok] heeft weten te ontdoen en na alvoorens een nieuwe broek en een paar schoenen gestoolen te hebben, het huis had verlaten en zig als remplaçant had verkogt. Daar men ontdekt had waar hij zig ophield, zoo hebben de voogden de vader gelast hem te haalen. Ondervraagd zijnde heeft hij de boven aangehaalde diefstallen bekend, waarop beslooten is hem provisioneel met een boei aan handen en voeten in het gat te laten zitten’. Blijkbaar had men hem een kans willen geven door hem te laten werken in de textielwinkel van de ondervoogd. 1818, 24 januari: ‘De voogden hebben in de tegenwoordigheid van alle inwoonders van het huis Jan Boelens zijne menigvuldige misdrijven voor het oog gehouden, hem laaten ontboeien en het huis ontzegd en aan alle jongens verboden ook maar de minste verkering [=omgang] met hem te onderhouden’. Tijdens dezelfde bijeenkomst worden tevens de vader en de moeder van het weeshuis op staande voet ontslagen. Jan heeft dus bijna een week aan handen en voeten geboeid in een gat, misschien een soort kerker, doorgebracht. Zij hebben hem gebruikt als afschrikwekkend voorbeeld voor de anderen. Hij werd uit het weeshuis gezet. Een paar maanden later doet hij wat hij al eerder van plan was, nl. het zich verkopen als remplaçant, als nummerverwisselaar. Hij neemt de plaats in van iemand anders die ingeloot was en ontvangt een geldbedrag. Wat moest hij anders? Hij stond op straat, arm als een kerkrat, met een niet zo rooskleurige voorgeschiedenis. Inmiddels was er in Nederland op staatkundig gebied het nodige gebeurd. Enkele jaren vóór Jans geboorte hadden veel Nederlanders enthousiast staan juichen toen de Franse revolutionaire troepen ons land binnenrukten. Men omarmde de ideeën van de Franse revolutie van vrijheid, gelijkheid en broederschap, die ook in Nederland een eind maakten aan het ‘ancien régime’, een politiek systeem zonder democratie waarbij veel macht bij de adel lag. In 1804 werd Napoleon Bonaparte in Frankrijk tot keizer gekroond en later stelde hij diverse van zijn familieleden aan als regerend vorsten over de gebieden die ‘veroverd’ waren door de Franse legers. Zo werd ons land voor het eerst in de geschiedenis een koninkrijk onder de broer van keizer Napoleon: Lodewijk Napoleon, getrouwd met Hortense de Beauharnais. In 1810 veranderde de status van ons land van een soort vazalstaat tot gewoon een onderdeel van Frankrijk. Dit gold trouwens ook voor de Oostenrijkse Nederlanden (de voormalige Zuidelijke Nederlanden, zeg maar het huidige België). Deze situatie heeft geduurd tot 1814. Maar de expansiedrang van Napoleon liep de spuigaten uit en evenals vele andere landen in Europa wilde Nederland onder het Franse juk uit komen. De situatie was gunstig voor de triomfantelijke aankomst van de oudste zoon van stadhouder Willem V, Willem Frederik, op het strand van Scheveningen, op 30 november 1813. Hij zou onder de naam Koning Willem I onze nieuwe soevereine vorst worden. Nadat Napoleon in 1815 definitief door geallieerde troepen bij de slag bij Waterloo verslagen werd, was de weg vrij om de kaart van Europa staatkundig opnieuw te gaan indelen. Dit gebeurde tijdens een groot congres dat dat jaar gehouden werd en de geschiedenis is ingegaan als ‘het Wener Congres’. Voor wat ‘de Nederlanden’ betreft, besloot men om terug te keren naar de situatie van vóór de 80-jarige Oorlog (1568-1648). Echter, dit besluit werd in de Noordelijke Nederlanden heel anders ontvangen dan in de Zuidelijke Nederlanden. Voor de eersten was het een opluchting dat ze weer een soevereine onafhankelijke staat waren, maar de laatsten hadden zich nooit eerder als zodanig kunnen ontwikkelen en voelden de nieuwe situatie alleen maar als een verschuiving van de macht, die eerst bij de Habsburgers en bij Napoleon gelegen had, naar de ‘Hollanders’ en Koning Willem I. Dit gevoel zou mede bijdragen aan de Belgische Opstand van 1830. Ondanks alle dodelijke slachtoffers die Napoleons oorlogen met zich meebrachten, is het algemeen bekend dat zijn daden en de avonturen en trektochten van zijn legers vooral bij jongeren uit die tijd zeer tot de verbeelding spraken. Er hing om zijn persoon een aureool van heldhaftigheid en avontuurlijk leven, die veel jonge mannen aansprak. Men was niet vies van het soldatenleven, integendeel. Saillant detail in dit verband betreft een broer van Jans toekomstige echtgenote Anna Consent. Deze kreeg in 1813 bij zijn geboorte de namen: Lodewijk Napoleon Franciscus Alexander Consent. Ook na 1815 bleef het avontuurlijke soldatenleven aantrekkingskracht uitoefenen op jonge mannen. Hoofdzakelijk uit armoede, maar waarschijnlijk toch ook wel vanuit een hang naar avontuur verkoopt Jan zich als nummerverwisselaar: 1818, 1 mei: Hij wordt soldaat bij de 8e afdeling infanterie, die op dat moment gelegerd was in Groningen, als nummerverwisselaar met Johannes Goedhuis uit Groningen. Bij zijn inschrijving wordt zijn signalement genoteerd, als opvallend kenmerk noemt men een wrat op de middelvinger van de linkerhand. Op 1 augustus wordt hij fuselier, een gewone met een geweer bewapende soldaat. Op 15 maart 1823 loopt zijn dienstplicht af en krijgt hij als bewijs een militair paspoort. Al die tijd is hij nog in Groningen gelegerd geweest. Later zou Jan smid worden in het leger.8 1823, 6 augustus: Hoewel zijn dienstplicht er op zit, wil Jan het leger niet vaarwel zeggen en meldt zich vrijwillig aan bij het 1e bataljon veldartillerie.9 Hij wordt aangenomen voor de tijd van 6 jaar en twee maanden. Bij zijn inschrijving in het stamboek wordt als laatste woonplaats Groningen genoemd. Signalement: lengte: 1 m 68, aangezicht: rond, voorhoofd: plat, ogen: grijs, neus: dik, mond: id., kin: rond, haar: donkerbruin, wenkbrauwen: id., merkbare tekenen [=opvallende kenmerken]: geen. Het 1e Bataillon Veldartillerie, dat ook verwikkeld is geweest bij de Slag bij Waterloo in 1815, lag vrijwel zeker in 1823, doch in ieder geval in 1825, al in garnizoen te Nijmegen.10 Koning Willem I had al ruim vóór de Belgische opstand legeronderdelen naar het zuiden verplaatst i.v.m. de ongeregeldheden. 1827, 16 februari: Bevordering tot kanonnier 1e klas. In de periode tussen 1823 en 1829 is hij 2 jaar en 5 maanden met groot verlof is geweest. Wat de reden was van deze lange verlofperiode is onbekend. Op zijn laatst in september 182811 leert hij Anna kennen. Hoogstwaarschijnlijk gebeurde dit in Nijmegen. Anna Consent werd in 1809 in Den Bosch geboren. Haar vader Henricus Bernardus Consent, die als roepnaam Bernard had12, was toen nog oud-kleerkoper. Later werd hij tabakswerker, de sigarenindustrie was erg in opkomst in Den Bosch. De naam Consent is opmerkelijk, de betekenis is ‘toestemming’. Je komt deze naam nu niet meer tegen in Den Bosch en omstreken, maar in de 19e eeuw was het daar een grote familie. Dit geldt trouwens ook voor de familie van Anna’s moeder, Niel. Anna woonde in haar jeugd in de Marktstraat13, in die tijd ook wel Tolbrugstraat genaamd. Beide straatnamen bestaan nog, de Marktstraat loopt van de Markt naar het Burgemeester Loeffplein en de Tolbrugstraat ligt in het verlengde en loopt van het Loeffplein naar de Zuid-Willemsvaart. Tot ongeveer 1960 was dit de centrale as van de beroemde en beruchte volkswijk: ‘de Pijp’. Die wijk lag tussen de Jan Heinsstraat, de achterzijde van de huizen aan de Hooge Steenweg en de Markt, de Nieuwstraat en de Zuid-Willemsvaart, die, toen Anna geboren werd, nog niet bestond. De parochiekerk was de St. Pieter, waarvan nu alleen nog de voormalige pastorie overeind staat. Over deze wijk zijn nog veel verhalen en anecdotes bewaard gebleven. De stad, die nog ingeklemd lag tussen haar stadswallen, puilde in de volkswijken uit van de mensen. De Pijp was een wijk met veel armoede, de huizen waren sloppen, mensen zaten samengepropt op een paar kleine kamertjes. Het wemelde er van de ongure kroegjes, louche logementen en bordelen, hetgeen ook de nodige criminaliteit en vechtpartijen met zich meebracht. Hoewel deze verhalen hoofdzakelijk dateren uit de tweede helft van de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw, was het met de woonsituatie van de gezinnen in De Pijp in Anna’s jeugd weinig beter gesteld.14 Ook was er midden in de wijk een kazerne gevestigd, nu bevindt zich daar de Arena. De naam De Pijp is waarschijnlijk ontstaan doordat de Marktstraat vanaf de Markt een smalle pijpenla was deze wijk in. De huidige situatie met het brede trottoir naast het pand van de VVV De Moriaan op de Markt bestond in die tijd niet. Rechts naast de Moriaan stonden nog twee panden. De Marktstraat was dan ook veel smaller dan tegenwoordig. Toch was het niet allemaal armoe troef in de Pijp, want er woonden ook marktkooplieden met flink wat geld achter de lakens in de linnenkast. Er heerste in de wijk, volgens de overlevering, een grote sfeer van saamhorigheid en behulpzaamheid. In 1954 is men in Den Bosch De Pijp, die toen als een ‘gribus’ beschouwd werd, gaan slopen.15 In de jaren ’60 kwamen het Burgemeester Loeffplein en de omringende straten in de plaats van de oude wijk, alles was weg. In 1972 werd de St. Pieterskerk gesloten, tien jaar later volgde de sloop. De in De Pijp aanwezige arm van de Binnendieze, een riviertje dat overal door het centrum van de stad stroomt, was toen ook al gedempt. In de jaren ’90 van de 20e eeuw is de wijk nogmaals van een nieuwe jas voorzien door de Spaanse architecte Beth Gali. De stad had De Pijp nooit moeten slopen, gelukkig keerde in de jaren ’60 van de 20e eeuw het tij en begon men in het centrum aan grootscheepse restauratieprojecten, waardoor de slopershamer aan andere delen van de binnenstad voorbij ging. Maar toen was het voor De Pijp al te laat; dit zou een hele mooie schilderachtige plek hebben kunnen worden. 's-Hertogenbosch: De Pijp: Snijdersstraatje
In 1825 overlijdt Anna’s vader en twee jaar later hertrouwt haar moeder met Franciscus Xaverius Veltman met wie zij in een kelder in de Marktstraat woont.16 Zij staat te boek als oud-kleerkoopster. In die tijd bestond er nog geen confectie. Men liet kleding maken bij een kleermaker; daarnaast was er een levendige handel in tweedehands kleding. Er was veel armoede en de meeste mensen konden geen kleermaker betalen. Oud-kleerkopers kochten hele partijen tweedehands kleding op en stonden daarmee op de markt en/of in hun winkel. Ook deden zij veel zaken met militairen. De uniformen van militairen die uitgediend waren, werden weer verhandeld of vermaakt.17 Anna’s moeder was Clara Maria Niel, dochter van Christianus18 Niel, oud-kleerkoper, en Allegonda van Hannen. Clara had een jongere broer, Henricus, in 1789 geboren in Den Bosch, die kanonier was in het 1e bataljon veldartillerie en in Nijmegen woonachtig was. Deze oom van Anna was dus een dienstkameraad van Jan Boelens, haar toekomstige man. Ook haar grootvader Christianus Niel woonde in die tijd in Nijmegen.19 Misschien woonde Anna wel bij haar grootvader. Enkele aanwijzingen over hoe Jan en Anna met elkaar in contact gekomen zijn: Oom Henricus Niel overlijdt op 17 maart 1828 in Nijmegen in de kazerne Bethlehem. Het gebouw Bethlehem in Nijmegen, rond 1990 gesloopt, werd vanaf de Franse tijd gebruikt als kazerne. Bekend is, dat het in 1830 al diende als kledingmagazijn van het bataljon veldartillerie. In de nazomer van 1832, toen Nijmegen geteisterd werd door een cholera-epidemie, was er in Bethlehem tijdelijk een cholera-hospitaal ingericht. Het was tevens kledingmagazijn voor de Groningse schutters in garnizoen te Nijmegen.20 Dankzij deze gegevens komen we te weten hoe onze Groninger Jan Boelens zijn Bosch’ meisje Anna Consent heeft leren kennen. Het is niet onwaarschijnlijk dat Anna door toedoen van haar grootvader en haar oom al in Nijmegen woonde en werkte toen zij Jan leerde kennen. In juni 1829 wordt hun zoontje Bernard geboren, maar ze trouwen nog niet. 1829, 22 september: Jan wordt opnieuw geëngageerd, nu bij het mobiele leger, voor de tijd van twee jaar met een handgeld van twee gulden. 1830, 18 april: Hij wordt smid in het leger, hiermee wordt waarschijnlijk hoefsmid bedoeld. Jaren daarvoor vonden we hem ook al eens vermeld met het beroep van smid.21 In 1830 en 1831 trekt hij met het mobiele leger mee naar België in verband met de opstand, die uiteindelijk leidde tot de afscheiding van België. De overwinning van de Nederlandse troepen bij Leuven op 12 augustus 1831. Links de prins van Oranje (de latere koning Willem II) en zijn broer prins Frederik, door H.W. Hoogkamer
Het metalen kruis van 1830/1831: Trouw aan koning en vaderland
Op 5 april 1832 wordt Jan Boelens voor zijn bewezen diensten tijdens de Belgische opstand onderscheiden met het metalen kruis. De metalen kruizen werden gemaakt van de op de Belgen buitgemaakte kanonnen. Hij keert terug naar zijn vriendin Anna Consent, die inmiddels in Nijmegen een winkel dreef.22 Op 30 september 1831 loopt zijn diensttijd contractueel af en krijgt hij een militair paspoort. Vier dagen na hun huwelijk in november 1831 wordt hun tweede zoontje Christ Boelens geboren. Waarschijnlijk hadden ze al eerder willen trouwen, maar had de Belgische opstand roet in het eten gegooid. Daarbij kwam nog dat het verkrijgen van de gegevens van bruidegoms ouders uit Groningen nogal veel tijd genomen heeft. Men kon het overlijden van Johanna Sprottinga, de moeder van de bruidegom, niet vinden.23 Waarschijnlijk door zijn ervaring als militair krijgt Jan in Nijmegen een baan als veldwachter. Het gezinnetje woonde in de St. Anna Straat24, die toen buiten het centrum lag. Anna’s winkel zal wel aan huis geweest zijn. 1832, 14 september: Het gezin Boelens vestigt zich in 's-Hertogenbosch.25 Zowel in Nijmegen als in Den Bosch woedde dat jaar een cholera-epidemie die veel slachtoffers eiste. In de akte van vestiging wordt hij kramer, dus marktkoopman, genoemd. Blijkbaar is hij mee gaan werken in de handel in oude- en nieuwe kleding van zijn vrouw. Ze gaan wonen in de Snellestraat op nr. 174 (thans nr. 21-23). Het was en is een groot diep pand dat verhuurd werd aan meerdere personen. Er woonden nog drie alleenstaande vrouwen en één andere [door haar man in de steek gelaten] vrouw met twee zonen. In 1840 woont er nog maar één andere persoon, vervolgens heeft de familie Boelens het hele pand in gebruik. Het was eigendom van Wilhelmus Franciscus van Elten.26 De naam van het pand is De groote Groenewei en het dateert uit 1566.27 De stad beperkte zich in die tijd tot het gebied binnen de stadsmuren. Er waren slechts ongeveer 20.000 inwoners.28 Al vrij snel, zeker vanaf 1834, is Jan agent van politie. Hij heeft dit beroep 10 jaar uitgeoefend. In die tijd was er nog geen echt politiebureau in de stad. De agenten vielen administratief onder de gemeente en als er iets was, dan kon men naar het Stadhuis gaan. Sinds 1818 was P.J. van Zuijlen commissaris-korpschef van politie en in 1843 was hij dat nog steeds. Er waren zes agenten: J. Lensen, P. Sprangemeijer, J. Boelens, H. Goossens, C. Wunderlich en F. Valk.29 Het daaropvolgende jaar neemt Van Zuijlen afscheid en vinden we Jan Boelens vermeld als ‘zonder beroep’. Hij was dus al weg bij de politie toen in 1853 de laatste terechtstelling op de Markt plaatsvond. Twee misdadigers, vader en zoon, afkomstig uit het Rucphens Heike, werden om 12 uur opgehangen. De markt zag zwart van de mensen, overal stond men ook aan de ramen.30 ’s-Hertogenbosch: Terugkeer van de Bossche Schutterij uit de Tiendaagsche Veldtocht, fragment van een schilderij door tijdgenoot Mr J. Versfelt, midden: de Prins van Oranje; rechts: het stadhuis
Medio jaren ’40 is Jan weer ‘oude- en nieuwe kleederenkooper’. Al die tijd zal Anna de zaak verder uitgebouwd hebben. Zij was het handel drijven immers allang gewend. Ook als haar man bij de politie is, komt Anna voor als ‘koopvrouw’, ‘oud-kleerkoopster’ e.d. Anna en Jan combineerden de winkel in de Snellestraat met markthandel. Tegenover de na 1850 opkomende confectiekleding stond het publiek wantrouwend. Men schafte zich liever een kwalitatief goed ‘gedragen’ kostuum aan dan een goedkoop gemaakt pak van mindere kwaliteit. Van oud-kleerkopers is bekend dat zij ook vaak andere spullen opkochten en doorverkochten, men noemt hen dan ‘uitdragers’ en hun zaak een ‘uitdragerij’.31 Jan en Anna schijnen zich echter beperkt te hebben tot textiel. Jan moet enkele contacten gehad hebben met Groningers in Den Bosch, want in juni 1844 komt hij de geboorte van zijn zoontje Johannes Casparus aangeven in gezelschap van Willem Siccama, zadelmakersknecht. Deze was in 1802 in Delfzijl geboren. Peter en meter van dit zelfde kind waren Joannes Casper Gevers en zijn vrouw Carolina Petronella d’Anvers. Joannes Gevers was geboren in Groningen in 1780. Het kind is blijkbaar naar hem vernoemd, dus het waren goede bekenden. 1847: Jan komt de geboorte van zijn zoontje Antoon aangeven in gezelschap van Jacobus Henricus Lambooy, barbier, 52 jaar. Deze zou in 1854 weer getuige zijn bij een gebeurtenis in de familie Boelens, nl. bij het huwelijk van oudste zoon Bernardus. Jacobus Lambooy (1795-1876) was veteraan van de Slag bij Waterloo. In het Bossche Museum Slager hangt een schilderij uit 1875 waarop acht oude mannen staan, veteranen van de Slag bij Waterloo, die bijeengekomen waren om het feit te memoreren dat deze genadeslag voor Napoleon 60 jaar daarvoor had plaatsgevonden. Lambooy is een van de daar afgebeelde mannen. Hij woonde rond 1850 met zijn Luxemburgse vrouw in het Scheidingsstraatje, later woonde hij in de Pijp.32 Den Bosch: de Snellestraat in 2005, het eerste volledig zichtbare pand aan de linkerzijde was van Boelens
1853, 26 januari: Voor ƒ 750 worden Jan en Anna eigenaars van het pand in de Snellestraat, waar ze al ruim 20 jaar woonden. Willem van Elten was overleden en zijn weduwe, Adriana Siepkens, woonachtig in Hintham, wilde het verkopen.33 Ook na Jans dood zal Anna er blijven wonen. Ze overlijdt er in 1885, dus de familie Boelens heeft meer dan 50 jaar in de Snellestraat gewoond. Na Anna heeft de jongste dochter met man en kinderen er ook nog enige tijd gewoond. De straat is vrij smal en het pand staat ongeveer in het midden, dus de bedrijvigheid en de levendigheid van het grote gezin Boelens met haar drukke handel zal aan deze straat niet onopgemerkt voorbij zijn gegaan. 1855, 6 december: Jan wordt aangeklaagd wegens het kopen van een pantalon, een militair kledingstuk, zichtbaar tot de uitrusting van een krijgsman behorende, zonder dat hij deze persoon kende of kon aanwijzen of wel ‘dien kennende zulks doende om de desertie te bevorderen door de militair gelegenheid te verschaffen om zich van de tekenen van zijn stand te ontdoen’. Twee onderofficieren van de infanterie en de commissaris van politie verklaren dat zij in de woning van Jan de blauw lakensche broek met rode bies hebben aangetroffen, die een van de twee militairen ‘eenige dagen bevorens uit de caserne had gemist, en die, als zijnde niet afgekeurd, tot zijne uitrusting als krijgsman behoorde’. Jan kende de militair, van wie hij het kledingstuk gekocht had, niet. Hij wist niet dat hij in overtreding was en wordt veroordeeld tot een boete van ƒ 100 of drie maanden gevangenis. Verder moet hij de rechtskosten groot ƒ 1.82 betalen.34 Hieruit blijkt weer eens dat oud-kleerkopers ook veel militaire kleding opkochten en verhandelden. Iemand zat blijkbaar in geldnood en ging een militaire broek verpatsen bij Boelens in de Snellestraat. 1864, 10 juni: Na Jans overlijden doet Anna pas 7 maanden later aangifte voor de successie. De boedel is ruim 20 jaar onverdeeld gebleven. Van 1865 tot en met 1883 vinden we vermeldingen van Anna in de adresboeken: Boelens, wed. J.J., winkelierster en beddenverhuurster, Snelstraat B287. Het woord ‘bed’ betekent in de 19e eeuw matras. Om de hoek was de Minderbroedersstraat. Deze straat werd in die tijd en ook nog wel in het begin van de 20e eeuw het ‘beddenstraatje’ genoemd. Er waren veel zaken gevestigd die matrassen maakten en verkochten. Een matras zag er heel anders uit dan tegenwoordig. Het waren grote zakken van jute en tijk gevuld met echte veren. Textielhandelaren, oud-kleerkopers, ja zelfs kleermakers, hielden zich ook bezig met het maken en verhandelen van ‘bedden’. Een matras was duur en voor arme mensen niet te betalen. Vandaar dat er ‘bedden’ gehuurd konden worden. Op Minderbroedersstraat B 284 zat de firma L.M. Spee, ook beddenverhuurder, tevens koopman. Deze Spee was getuige bij het huwelijk van Anna’s jongste dochter en was dus een bekende, waarschijnlijk was hij zelfs familie van Anna.35 Op Minderbroedersstraat B383 was gevestigd: firma C. Spee-Pessers, koopman in manufacturen en stoomfabriek tot zuivering van bedveren. Deze fabriek was op 15 maart 1866 geopend. Er werden bedveren en paardenhaar gezuiverd en versterkt. Dus als een ‘bed’ veel gebruikt was, dan werd het krachtiger gemaakt en gereinigd en kon weer langer mee. De prijs voor het zuiveren van de veren bedroeg een dubbeltje per pond. In de krant vermeldt men trots: ‘De machiene is in staat in zeer korte tijd consequentelijk met weinig kosten oude en nieuwe vederen en dons van alle stof en mot en alle anderen voor bedden nadelige wormen geheel te zuiveren. Mogten tijken eenige zuivering of reparatieën behoeven dit wordt meede zeer civiel gedaan. Belanghebbenden kunnen deze behandeling aan hun eigene huize daar bewerkstelligen’.36 Anna zal o.a. zaken gedaan hebben met deze mensen. Doordat zij als oud-kleerkoopster de armeren onder de bevolking tot klant had, had zij aldus ook een afzetmarkt voor het verhuren van matrassen. Het lijkt het meest aannemelijk om de term ‘beddenverhuurster’ op deze manier te verklaren. Wel is het zo, dat Anna twee delen van haar huis, waarschijnlijk twee etages, verhuurde aan andere mensen. Haar eigen huisnummer is een tijdlang B 287 geweest en de huisnummers B 287a en B287b werden verhuurd. Op B 287a heeft een Maria Veltman gewoond, een ‘mutsenwerkster’, waarschijnlijk familie van Anna’s stiefvader. Later woonde er de weduwe Johanna Dankers-Beekmans met haar zoon Henri. Op B287b woonden Christianus van Gerven, een kleermaker, en zijn vrouw Gerardina van Althuizen.37 Het is twijfelachtig of de verhuur van deze etages met eigen adressen een betiteling ‘beddenverhuurster’ kan rechtvaardigen. 1875, 10 en 24 maart: Grote veiling van onroerend goed van de familie Cikot.38 Namens Anna wordt geboden door Josephus Nicolaas Crefcoeur, zonder beroep, wonend te Den Bosch. Voor ƒ 5500 wordt ze eigenaresse van: ‘Een winkelhuis, gemerkt B378, met twee woningen daarachter, gemerkt B376 en B377 en erven in de Minderbroedersstraat op den hoek der Doode Nieuwstraat, kadastraal bekend onder sectie G nummer 560’. Het winkelhuis is verhuurd aan Willem Kivits voor ƒ 156 per jaar en de achterwoningen bij gedeelten voor ƒ 4.10 per week. Willem Kivits bood ook mee, maar de winkel en de woningen gingen naar Anna.39 1875, 28 mei: Testament van Anna: Zij legateert aan haar dochter Anna, gehuwd met Jansen, klederkoopman, ’in de Tolbrugstraat’ haar gouden ketting. Verder stelt ze: ‘Ik maak [=vermaak] en legateer aan mijne dochter Maria Magdalena Boelens en aan mijn zoon Antonius Boelens, thans nog bij mij inwonende, het aan mij toebehoorend huis gelegen in de Minnebroederstraat op den hoek van de doode Nieuwstraat te 's-Hertogenbosch, onder den last en de verpligting daarvoor in mijne nalatenschap in te brengen, de som van 5500 gulden’. Als een of meer van haar kinderen zich tegen deze wilsbeschikking verzetten, dan vermaakt zij aan de kinderen die welwillend zijn dat gedeelte van haar nalatenschap ‘waarover de wet mij de bevoegdheid geeft te beschikken’. De testatrice heeft ‘om reden harer ongeleerdheid’ de akte niet mede kunnen ondertekenen.40 1875, 23 juli: Anna leent ƒ 5500 van Josephus Nicolaas Crefcoeur, een Bossche rentenier. Zij gaat 5 % per jaar rente betalen. Als hypothecair onderpand brengt zij in: De onverdeelde helft van het huis in de Snellestraat en het huis in de Minderbroedersstraat. 1876, 1 augustus: Zij benoemt Josephus Nicolaas Crefcoeur tot executeur testamentair van haar nalatenschap en tot voogd over haar minderjarige dochter Maria Magdalena Boelens. Op 30 april 1880 herroept ze deze benoeming.43 1877, 5 mei: Een advertentie van Anna Boelens-Consent44: 1878, 22 juni: Anna verkoopt haar pand in de Minderbroedersstraat voor ƒ 6000 aan haar kinderen Antoon en Maria Magdalena Ida. Zij betalen ƒ 500 contant en voor het restbedrag van ƒ 5500 nemen zij de hypothecaire schuld aan Crefcoeur over. Maria Magdalena tekent met ‘Anna Boelens’. Het ziet ernaar uit dat de twee dochters Anna genoemd werden. Dit lijkt vreemd, doch dit kwam wel vaker voor. Dochter Anna Jansen-Boelens had zelf twee zonen die Koos en Koosje heetten. De twee kinderen Antoon en ‘Anna’ hebben het pand nu dus al bij leven van hun moeder op hun eigen naam staan.45 Op dezelfde datum maakt Anna Boelens-Consent een nieuw testament. Herhaald wordt dat zij aan haar oudste dochter Anna Jansen-Boelens haar gouden ketting vermaakt en verder vermaakt zij aan haar zoon Antoon al haar marktkramen, waar die zich ook bevinden. Verder aan zoon Antoon en dochter Maria Magdalena al de haar toebehorende koopmansschappen en winkelgoederen die zich op haar overlijden bevinden in het huis ‘door mijn zoon bewoond’ in de Minderbroedersstraat, onder verplichting om daarvoor te zamen binnen een maand na haar overlijden de som van ƒ 800 in haar boedel in te brengen.46 Zeer waarschijnlijk: Joanna Consent (1809-1885)
1879, tussen 5 en 9 mei: Er is diefstal gepleegd uit de winkel van Anna. Het gaat om een stuk blauw zwaar diemit. Dit is witte gekeperde katoenen stof. Afmetingen: 65 x 69 centimeter.47 1881, 6 juli: Zij benoemt tot executeur-testamentair Jacobus Maas, meester broodbakker, ‘bij diens ontstentenis’ mr Pinkhof Mozes Schlesinger, advocaat, beiden in Den Bosch.48 1882, 14 juli: In het huis van Anna in de Snellestraat verschenen: A. Anna zelf, B. haar zoon Bernardus, herbergier, haar zoon Christ, pettenmaker, voor hemzelf en als voogd over zijn minderjarige kinderen Antonius en Petronella, haar zoon Tijs, koopman, haar zoon Antoon, koopman, voor hemzelf en als voogd over Geertruida Boelens, dochter van zijn broer Bernardus, haar schoonzoon Johannes Wilhelmus Jansen, gehuwd met ‘Anna Maria’ Boelens, tevens nog als toeziend voogd over Geertruida, haar dochter ‘Anna Maria Magdelena’ Boelens, zonder beroep, allen uit Den Bosch, haar zoon Johannes Hermanus, timmerman, wonende te Utrecht en verder een kandidaat-notaris als lasthebber van: a) Gerardus Drenthe, echtgenoot van kleindochter ‘Maria’ Boelens, dochter van Bernardus; b) kleinzonen Jan en Frans Boelens, pettenmakers, zonen van Christ; c) Hendrikus van Zelst, timmerman, gehuwd met Johanna Tijbosch, eerder weduwe van zoon Willem Boelens, kinderloos overleden en d) Gerardus Hendrikus Ehrismann, dienstknecht in Den Bosch als toeziend voogd over de minderjarige kinderen van Christ Boelens. Vermeld wordt dat de schoondochters (vrouwen van Bernardus en Christ), en de zonen Willem en Alphonsus na hun (schoon)vader Jan Boelens overleden waren en dat Willem een testament gemaakt had op zijn vrouw Johanna Tijbosch. Vermeld wordt verder dat, hoewel er nog minderjarige kinderen waren toen vader Jan Boelens overleed, Anna Consent steeds verzuimd heeft te voldoen aan het voorschrift tot het opmaken van een beschrijving van de gemeenschappelijke boedel en dat men daartoe nu wenst over te gaan. Arnoldus Korst, afslager bij openbare verkopingen, is beëdigd als taxateur van de inboedel van Anna Consent. Hij maakt een volledige inventarislijst. In de binnenkamer: een tafelkleed ƒ 2, 6 stoelen en fauteuil ƒ 1.50, een kast ƒ 30, chiffonière ƒ 8, schoorsteensieraden ƒ 1, een lamp ƒ 0.50, kachel met toebehoren ƒ 16, koperwerk ƒ 15, bureau ƒ 12, kastornamenten ƒ 5, schilderijen en spiegel ƒ 4, glas en aardewerk ƒ 10, 6 vazen ƒ 1.25, bedden en toebehoren ƒ 60, bedlakens, kussenslopen, tafellaken en handdoeken ƒ 8, Op de zolder: een ledikant ƒ 3, ijzer en kopergewicht ƒ 1, beddengoed en dekens ƒ 10, In de winkel: winkeltoonbank en stel ƒ 4, bed, peluwe en 2 kussens ƒ 8, 7 enkele kussens ƒ 4, wollen, katoenen en molton dekens ƒ 20, beddentijken, peluwe, kussens, baai [=wollen weefsel], diemet [diemit = witte gekeperd katoenen stof], bever [=een bepaald weefsel] en witte molton ƒ 202, gemaakte kleederen ƒ 396.35; Op de plaats: een oude wagen ƒ 1, Goud en zilver: een paar korale bellen in goud met dito collier ƒ 14, een zilveren snuifdoos gewicht 74 gr. ƒ 5.18, een zilveren beugel gewicht 240 gr. ƒ 19.20, een gouden ketting ƒ 18. Totale waarde van de boedel: ƒ 879.98 Ze heeft te vorderen van haar zoon Johannes Hermanus ƒ 150, van haar schoonzoon Johannes Wilhelmus Jansen ƒ 150 en van haar zoon Antonius Bernardus ƒ 800. Aan bankpapieren, en goud en zilver muntgeld was er ƒ 250. Vastgoed: Alleen het pand in de Snellestraat. Tijdens het leven van haar echtgenoot was er een hypothecaire schuld op het pand van ƒ 1700. Deze schuld heeft zij in 1877 afgelost. Verder was er ook een schuld wegens geleverde winkelgoederen aan de wed. J. de Bruin van ƒ 500, die Anna ook na het overlijden van haar echtgenoot heeft afgelost.49 Uit de winkelinventaris blijkt dat Anna zowel in kleding als in benodigdheden voor bedden handelde. Waarschijnlijk hebben de oudere kinderen aangedrongen op een verdeling van de nalatenschap van Jan Boelens. Ze wilden geld zien. Het pand in de Snellestraat wordt geveild: 1882, 18 juli en 1 augustus: De perceelsoppervlakte is één are en 19 centiaren is, dat de winkelopstand en toonbank worden niet ter verkoop aangeboden. Een gedeelte van het pand is aan verschillende personen verhuurd. Een ander gedeelte wordt bewoond door Anna. Zij koopt haar kinderen uit voor wat betreft hun vaders part en krijgt het pand volledig op haar naam.50 Maar dit geld moest ze wel gaan lenen: 1882, 24 augustus: Zij leent ƒ 3000 van Johann Gerhard Heinrich Schute, koopman, wonende te Garen, groothertogdom Oldenburg, tijdelijk verblijvend in Den Bosch, en verplicht zich jaarlijks 5 % rente te betalen. Als zekerheidstelling brengt zij haar pand in de Snellestraat in.51 De inventaris is opgemaakt, Anna heeft het geld voor het aandeel in het pand opgebracht, nu kan de boedel verdeeld worden: 1882, 26 augustus: Boedelscheiding van de nalatenschap van Joannes Jacobs Boelens. Erfgenamen: Anna Consent, de weduwe. De oudste zoon Bernardus is herbergier. Kleindochters Anna Maria en Johanna Geertruida Boelens, dochters van Bernardus, waren ook erfgenamen, doordat hun moeder, Petronella Jost, in 1869 was overleden. Zij was bij het overlijden van Johannes Jacobus in 1863 voor de helft gerechtigd in Bernardus’ erfdeel, omdat zij in gemeenschap van goederen getrouwd waren, de beide dochters waren weer erfgenamen van hun moeder. Verder was aanwezig zoon Christ Boelens, wiens kinderen uit zijn 1e huwelijk ook erfgenamen waren, omdat hun moeder, Petronella Baank, in 1864 overleden was en ook voor de helft gerechtigd was in Christs vaderlijk erfdeel. Verdere erfgenamen: zoon Thijs Boelens, schoonzoon Johannes Wilhelmus Jansen, gehuwd met ‘Anna Maria’ Boelens, dochter ‘Anna Maria Magdalena’ Boelens, zoon Johannes Hermanus, timmerman, wonende te Utrecht, zoon Antonius Bernardus Boelens. Johanna Tijbosch, weduwe van zoon Willem Boelens was ook erfgename. Willem liet bij zijn overlijden in 1877 een testament na waarin hij haar tot erfgename maakte en op dat moment was Willem nog gerechtigd in de boedel van zijn vader. Ook zoon Alphonsus was al overleden. De totale waarde van de gemeenschappelijke boedel bedraagt ƒ 7404.98. De helft hiervan is dus de nalatenschap van vader Jan Boelens, zijnde ƒ 3702.49. De andere helft is van Joanna Consent. Verder wordt haar aandeel nog aangevuld met kleine bedragen uit de nalatenschappen van haar zoons Alphonsus en Willem. Uiteindelijk heeft zij recht op ƒ 3833.96. Deze waarde wordt haar als volgt toebedeeld: De roerende goederen ƒ 188.25, het goud en zilver ƒ 56.38, een deel van de winkelgoederen voor ƒ 185.90, een vordering op zoon Antoon ƒ 350.05 en aan contanten ƒ 3053.38. Aan zoon Antoon: Hij krijgt de rest van zijn schuld kwijtgescholden (f 449.95). Aan schoonzoon Willem Jansen: Van zijn schuld van ƒ 150 is hij af. Verder krijgen hij en zijn vrouw ƒ 299.95 in contanten. Jongste dochter ‘Anna Maria Magdalena’ krijgt haar aandeel in natura, nl. voor ƒ 449.95 uit de winkelvoorraad. Zoon Joannes Hermanus wordt ook van zijn schuld van ƒ 150 verlost en krijgt ƒ 299.95 contant uitgekeerd. De overige erfgenamen krijgen hun aandelen in contant geld uitgekeerd: Zoon Bernard ƒ 224.98, kleindochter Geertruida ƒ 122.13, kleindochter Maria en haar man Gerardus Drenthen: ƒ 102.84 ½, zoon Christ ƒ 244.26, de vier kleinkinderen uit het eerste huwelijk van Christ: samen ƒ 205.60 ½, zoon Tijs ƒ 449.95, Hendrikus van Zelst, namens zijn vrouw, de weduwe van zoon Willem: ƒ 421.82 ½.52 1883, 4 mei: Testament van Anna. Jongste dochter Anna, met haar man Frans Meijers, krijgen het recht om, tegen een bedrag van ƒ 4000, het pand in de Snellestraat te kopen, waarde ƒ 4200. Het stel woonde bij moeder in. Als één van de overige erfgenamen zich tegen deze beschikking verzet, dan wordt Maria Magdalena Ida (Anna) algehele erfgename en hebben de anderen alleen nog maar recht op hun legitieme portie.53 Anna Boelens-Consent blijft tot haar dood in de Snellestraat wonen en haar jongste dochter met haar man wonen bij haar. Ze heeft dus 53 jaar in hetzelfde huis gewoond. 1885: Na het overlijden van Anna Boelens-Consent wordt er aangifte gedaan voor de successie: Haar zeven nog in leven zijnde kinderen zijn erfgenaam. Het pand wordt opgevoerd met een waarde van ƒ 4200. Verder: haar ketting ƒ 20. Er zijn enige kleren en meubelen, ƒ 160.70 waard, en aan contant geld is er een groot bedrag, nl. ƒ 1705.30. Verder: Enkele aandelen, o.a. van een spoorwegmaatschappij, samen waard: ƒ 985.68. Totaal bezit: ƒ 7071.68. De enige schulden waren twee doktersrekeningen, een rekening van de apotheek en de begrafeniskosten, samen ƒ 318.49. Resteert als nalatenschap: ƒ 6753.19. Oudste dochter Maria Clara Johanna erft ƒ 953 (erfdeel ƒ 933 + ketting ƒ 20), dochter Maria Magdalena Ida ƒ 1133 (erfdeel ƒ 933 + pand ƒ 4200 - inbreng ƒ 4000), de vijf zonen krijgen ieder ƒ 933.54 Kinderen:
|
Noten | |
1. | dr F.L. Jansen, Kledinghandel in transitie, Proefschrift KUB, 1991, stelling X. |
2. | GrA archief RK-armbestuur, administratie van het rk-weeshuis van de stad Groningen, inv. nr. 493, stamlijst der jongens. |
3. | Zij geeft deze namen nogal eens, zij is echter alleen als Joanna gedoopt, wel was de roepnaam van haar vader Bernard. |
4. | Spreek uit: Niël. |
5. | GrA memories van successie 9 febr. 1811; register van aangegeven lijken, aangifte overlijden van Jacobus Boelens, 51 jaar, ondertekend door de boekhouder van het armhuis. |
6. | GrA archief RK-armbestuur, inv. nr. 480, notulen van het college van voogden en voogdessen van het rk-armhuis. |
7. | J. Suringa: Groningen in zijn verleden en zijn heden, Wolters, Groningen, 1899, blz. 41. |
8. | NA stamboeken onderofficieren en minderen, 8e afdeling infanterie, stamnummer 5587. |
9. | NA stamboeken onderofficieren en minderen, 1e bataljon veldartillerie, stamnummer 2098, alle gegevens over zijn verdere militaire loopbaan komen uit deze bron. |
10. | H. Ringoir: ‘Vredesgarnizoenen van 1715 tot 1795 en 1815 tot 1914’ geeft voor dit bataljon tot 1829 als garnizoensplaats Delft en vanaf 1829 Nijmegen. Zoals vaker het geval is met deze bron is deze opgave onjuist. Een oom van Anna Consent, Hendrikus Niel, overleed als kanonnier bij genoemd bataljon reeds op 18 mrt 1828 te Nijmegen. In het blad van het CBG stelde ik de vraag wat de garnizoensplaats was van dit onderdeel. Een nazaat van Maximiliaan Steenberghe, majoor bij dat onderdeel, reageerde. Toen deze in 1825 naar België reisde om zijn stervende vader te bezoeken, schreef hij brieven naar huis die in de familie bewaard zijn gebleven, deze brieven werden naar Nijmegen gestuurd; de reactie van het ‘Familie-archief Sloos’ uit Schiedam, laat zien dat het 1e bataljon veldartillerie al vanaf 1820 in Nijmegen in garnizoen lag. Zie: F. Kuypers: Geschiedenis der Nederlandsche Artillerie van de vroegste tijden tot op heden, IVe deel, Nijmegen, Adolf Blommert, 1874. |
11. | Hun eerste kind wordt in juni 1829 buiten echt in Nijmegen geboren, Jan komt de geboorte zelf aangeven. |
12. | Bij het huwelijk van Anna met Boelens in 1831 verklaart de moeder van de bruid dat de naam van haar overleden echtgenoot niet Bernardus Consent was, zoals bij de ondertrouw vermeld, maar Henricus Bernardus Consent. Door deze fout wordt duidelijk dat hij Bernard heette. Ook komt hij in de volkstellingsregisters alleen voor als Bernard(us). |
13. | SASH Volkstellingsregisters 1814 en 1822. |
14. | A. Vos e.a.: ’s-Hertogenbosch, de geschiedenis van een Brabantse Stad, 1629-1990, blz. 169. |
15. | Uit: Bossche Scheurkalender, Uitg. Adr. Heinen, 5 apr. 2004. |
16. | Zie: P.L. Leget-Kuijlen: De Oudste generaties Noel (later Niel) te ’s-Hertogenbosch in: Gens Nostra, jaargang 40 (1985), blz. 62. Enkele gegevens uit het vervolg zijn ook hieruit afkomstig. Daarnaast is onderzoek gedaan in het gemeentearchief van Nijmegen en ’s-Hertogenbosch. Volgens het Volkstellingsregister van 1830 woont Clara: Markt 278 zonder Veltman. Met Markt 278 zou, gezien het huisnummer, inderdaad de Marktstraat bedoeld kunnen zijn. |
17. | Dr F.L. Jansen: Kledinghandel in transitie. |
18. | De later bij deze Boelens-tak zeer veel voorkomende namen van Christ en Bernard (Ben) zijn dus resp. van de families Niel en Consent afkomstig. |
19. | Hij is aanwezig bij het 2e huwelijk van zijn dochter Clara Maria, Anna’s moeder, met Franciscus Xaverius Veltman op 24 febr. 1827 in ’s-Hertogenbosch en is dan zonder beroep en woonachtig te Nijmegen. |
20. | H.D.J. van Schevichaven: Oud-Nijmegens, Nijmegen, H. ten Hoet, 1909. |
21. | Namelijk op zijn certificaat van de Nationale Militie uit 1823, dat als bijlage gevoegd is bij zijn huwelijksakte van 1831. Om als beroepsmilitair dienst te kunnen nemen bij de veldartillerie moest hij een certificaat van de Nationale Militie kunnen overleggen. Vandaar de datering 1823. |
22. | In de huwelijksakte: ‘winkelierster te Nijmegen’. |
23. | Zie huwelijkse bijlagen, akte van bekendheid, overleden 1807 Delfzijl; gelukkig hebben wij, bijna 200 jaar na dato dit overlijden wél gevonden. |
24. | GAN Statuten Secretarie Archief Nijmegen: 09295: schutterij inschrijvingsregister 1819-1828, gedeelte achter het jaar 1823, jaar waarin hij zich eigenlijk voor de schutterij had moeten inschrijven, gezien zijn leeftijd van 25 jaar. |
25. | SASH: Register van ingekomen personen. |
26. | SASH toegang 1B.1, Nieuw Archief, bijlage IV, Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel, 1832. |
27. | J. en A. Mosmans: Oude namen van huizen en straten te 's-Hertogenbosch, heruitgave juli 1973, blz. 54. |
28. | A. Vos (redactie): ’s-Hertogenbosch, De geschiedenis van een Brabantse Stad 1629-1990, blz. 183. |
29. | Almanak voor de Provincie Noord-Braband, 1843. |
30. | J.A.M. Roelands: Den Bosch, gisteren en eergisteren, Uitg. Adr. Heinen, ’s-Hertogenbosch, 1991, blz. 175. |
31. | dr F.L. Jansen, op. cit. blz. 15 t/m 34. |
32. | Th. v. Herwijnen: Oud-Strijders van Waterloo, in: Kringnieuws, juli 2003, pag. 14, en: Oud-Waterloostrijder Lambooij, idem, jan. 2004, pag. 6; huw. akte Den Bosch 6 apr. 1839 J. H. Lambooij en Catharina Loew. |
33. | BHIC: Archief van de Hypotheekbewaarder, deel 297A, nummer 31, de verkoop was gegaan via een onderhandse akte. De weduwe Van Elten had het op haar naam gekregen bij de akte van boedelscheiding d.d. 17 dec. 1852, verleden bij notaris Bijvoet. |
34. | BHIC, toegang 24, arrondissementsrechtbank, inv. nr. 49, rolnr. 178. |
35. | Een oudtante van haar, Anna Catharina Noel, trouwde in 1770 Gerardus Spee, oud-kleerkoper. Dit echtpaar kreeg tien kinderen. Als L.M. Spee getuige is bij het huwelijk van de dochter in 1882 wordt opgemerkt dat hij niet verwant is, maar inmiddels was dat dan ook wel een verre verwantschap op dat moment. |
36. | Met dank aan de heer H. Bruggeman te ’s-Hertogenbosch voor het beschikbaar stellen van de gegevens uit zijn advertentie-onderzoek over woningtextielhandel in de stad. |
37. | SASH BR 1870-1890, deel 7, blad 488 t/m 491. |
38. | Adresboek van 1869: advertentie van J. Cikot Jr, koopman, leverancier in burger- en militaire kleedingstukken, Hinthamerstraat C 55. |
39. | SASH notarissen 1842-1895, inv. nr. 1532, notaris Bolsius jr, akte nrs. 46 en 52. |
40. | Idem inv. nr. 1406, notaris Van de Mortel, akte nr. 78. |
41. | Idem akte nr. 125. |
42. | Idem akten nrs. 82 en 83. |
43. | Idem inv. nr. 1408, notaris Van de Mortel, akte nr. 45. |
44. | Provinciale Noordbrabantsche ’s-Hertogenbossche Courant, 5 mei 1877. |
45. | SASH notarissen 1842-1895, inv. nr. 1407, notaris Van de Mortel, akte nr. 74. |
46. | Idem akte nr. 75. |
47. | CBG Politieblad 1879, blz. 640. |
48. | SASH notarissen 1842-1895, inv. nr. 1409, notaris Van de Mortel, akte nr. 116. |
49. | SASH notarissen 1842-1895, inv. nr. 1410, notaris Van de Mortel, akte nr. 111. |
50. | SASH notarissen 1842-1895, inv. nr. 1410, notaris Van de Mortel, akten nrs. 112 en 119. |
51. | Idem akte nr. 132. |
52. | SASH notarissen 1842-1895, inv. nr. 1410, notaris Van de Mortel, akte nr. 134. |
53. | Idem inv. nr. 1420, notaris Van de Mortel, akte nr. 84. |
54. | BHIC toegang 36.03.07, Memories van Successie, inv. nr. 104, memorie nr. 61. |
J.M.B. Boelens en O.J. Nienhuis, Boelens een RK Groninger familie met een grote Bossche tak (2006) I. 675-698, 713, 714, 725, 730, 734; II. 948, 1013, 1017
F.L. Jansen, Kledinghandel in transitie LXXXVIII (1991) 57, 61